Wij zouden het kennisportaal graag samen met u verder uitbouwen
De buitenkant van mijn huis
Verschillende aspecten aan de buitenkant van uw huis kunnen aanwijzingen geven over de ouderdom. Van belang zijn daarbij het gebruik van bouwmaterialen en de bouwstijl.
– Voorgevel
In de middeleeuwen werden gevels compleet in hout opgetrokken. Vanaf de zestiende eeuw werd dit vanwege het grote brandgevaar verboden. Sindsdien zijn ook veel bestaande houten gevels vervangen door steen. Middeleeuwse houten gevels komen daardoor nauwelijks meer voor. Stilistische kenmerken zeggen ook iets over de ouderdom van een pand. Zo dateren trap- en tuitgevels meestal uit de zestiende en de eerste helft van de zeventiende eeuw. Later kwamen klokgevels en krullige varianten in zwang. Huiseigenaars gaven ook oudere panden soms een ´facelift´, zodat ze qua uiterlijk pasten in de laatste mode. In de negentiende eeuw werden vaak neostijlen toegepast, waarbij werd teruggegrepen op oude bouwstijlen. De voorgevel kan dus misleidend zijn. Zo kan achter een moderne gevel een ouder huis schuilgaan of kan een huis dat is gebouwd in een neostijl op het eerste gezicht ouder lijken dan het is.
– Ramen
De vorm van de ramen, het metselwerk er omheen en de raamindeling kunnen een aanwijzing zijn voor de ouderdom van een pand. De oudste ramen waren in vieren verdeeld en bestonden uit glas-in-lood. Erboven was een stenen boog aangebracht om te voorkomen dat er te veel druk op het glas kwam te staan. Later werden schuif- en T-ramen toegepast. Ramen kunnen ook stijlgebonden zijn. Zo kwam met de Amsterdamse school en de Jugendstil het gebruik van glas-in-lood weer in de mode en werden ramen ook weer vaker in kleinere stukken onderverdeeld.
– Muren
De indeling van huizen veranderde in de loop der tijd. Zo bestonden veel zeventiende-eeuwse huizen uit een voorhuis met daarachter de overige vertrekken met een gang ernaast. Later werd de gang vaak doorgetrokken naar de voordeur. Ook de stenen en het metselwerk kunnen iets verraden over de ouderdom van een pand. De oudste stenen huizen zijn gebouwd met grote en grof gemetselde stenen. Later gebruikte men kleinere stenen die harder en gladder waren en maakte men de voegen smaller. De steengrootte zegt echter niet altijd iets over de ouderdom van een gebouw, omdat oude stenen vaak werden hergebruikt. Na 1850 werden bakstenen machinaal gevormd en maakte men de voegen weer iets breder. In de negentiende eeuw waren gepleisterde gevels met grote voegen geliefd. Ook het verband waarin stenen zijn gemetseld zegt iets over de ouderdom.
Meer informatie over bouwhistorische kenmerken van oudere panden: Kees van der Wiel, Op zoek naar huis, straat of buurt. Handleiding voor historisch huizenonderzoek (z.p. 1997) 94-101.
Eerder onderzoek
Het is handig om te weten of er eerder onderzoek is gedaan naar uw huis of buurt. Daarover kan gepubliceerd zijn in boeken of tijdschriften. Eerder verricht onderzoek kan u veel moeite en tijd sparen.
Literatuur:
Artikelen in tijdschriften van lokale of regionale historische verenigingen. Bijna elke stad of dorp heeft een historische vereniging, waarvan de leden zich speciaal bezighouden met de lokale of regionale geschiedenis. De meeste historische verenigingen geven een eigen tijdschrift of jaarboek uit.
Publicaties over monumenten en historisch waardevolle gebouwen. Als u in een beschermd monument woont, zal er een beschrijving van zijn. Een gemeentelijke monumentenlijst is bij uw gemeente op te vragen. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beheert bouwhistorische beschrijvingen, archivalia, bouwtekeningen en beeldmateriaal over rijksmonumenten en panden die deel uitmaken van een beschermd stads- of dorpsgezicht.
Publicaties over de geschiedenis van uw stad of dorp. Het loont de moeite om verder te kijken dan alleen de historie van uw eigen straat of buurt. Die zal immers nauw samenhangen met de ontwikkeling van de stad of het dorp waar u woont.
Met bibliografieën als de Digitale Nederlandse Bibliografie Nederlandse Geschiedenis kunt u literatuur op het spoor komen. Voor sommige provincies of regio’s bestaan er specifieke bibliografieën.
Veel van de bovengenoemde literatuur zal te vinden zijn in de bibliotheek- en documentatiecollecties van archiefdiensten.
Archeologie:
Mogelijk zijn er op de plek waar u woont opgravingen gedaan. Vondsten van opgravingen worden bewaard bij de gemeentelijke archeologische dienst of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (voorheen de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek). Het kan zijn dat de vondsten zijn beschreven en dat er over de opgraving is gepubliceerd, maar het is ook mogelijk dat ze nog onderzocht moeten worden.
Ligging en omgeving
Kaarten en plattegronden geven veel informatie over de ligging van uw huis, zijn omgeving en bijvoorbeeld of er bij de bouw van een wijk rekening is gehouden met oude verkavelingspatronen. Net als bij andere bronnen is het van belang je af te vragen met welk doel een kaart is gemaakt. Was het doel bijvoorbeeld informatief of decoratief? In het laatste geval is de kaart mogelijk minder betrouwbaar. Oudere kaarten zien er ook anders uit dan tegenwoordig. Zo is de bebouwing vaak in opstand getekend.
Belangrijke kaarten:
Stadsplattegronden van Jacob van Deventer (ca. 1570). Dit zijn de oudste betrouwbare stadsplattegronden.
Stadsplattegronden van Joan Blaeu (1649). Deze plattegronden zijn deels gebaseerd op oudere kaarten.
Kaarten in archieven van kerkelijke instellingen, heerlijkheden, gerechten, waterschappen, gasthuizen, etc. Deze instellingen hadden vaak veel grondbezit, dat in kaart is gebracht. Deze kaarten zijn gemaakt met een administratief doel: het beheer van de bezittingen.
Eerste kadastrale kaarten (1832). Deze kaarten zijn gemaakt per (toenmalige) Nederlandse gemeente, die werd onderverdeeld in secties. Binnen elke sectie werden percelen met een nummer aangeduid.
Gemeenteatlas van J. Kuyper. Dit zijn kaarten van alle Nederlandse gemeenten, die dateren uit de periode rond 1865.
Militair-topografische kaarten.
Er zijn verschillende websites met historische kaarten.
De bouw van mijn huis
Er bestaan veel verschillende bronnen waaruit informatie te halen is over de bouw van uw huis of buurt. De meeste van deze bronnen zijn te vinden in gemeentearchief, streekarchief of regionaal historisch centrum.
Bouwdossiers en bouwtekeningen. Dit zijn documenten die sinds de negentiende eeuw moesten worden ingediend om een bouwvergunning te krijgen. Op een bouwtekening is informatie te vinden over het (oorspronkelijke) uiterlijk van het huis, verbouwingen, bouwstijlen, aanleg waterleiding, architect, etc. Van een aantal plaatsen in Nederland en Vlaanderen is via MIJN ADRES te achterhalen of er van een bepaald adres een bouwdossier bewaard is gebleven. Recente bouwdossiers zijn nog niet overgedragen aan de archiefdiensten, maar bevinden zich nog bij de gemeentelijke afdeling voor bouw- en woningtoezicht.
Beeldmateriaal. Gemeentelijke en regionale archiefdiensten beschikken over een historisch-topografische atlas. In dergelijke verzamelingen worden tekeningen, prenten en foto’s bewaard. De oudst bewaarde topografische tekeningen dateren van ca. 1600, maar deze zijn niet altijd betrouwbaar. Pas na 1750 worden de tekeningen betrouwbaarder. Veel archiefdiensten beschikken over een beeldbank die via internet te raadplegen is.
Familiearchieven. Wanneer in uw huis iemand heeft gewoond (en het mogelijk zelf heeft laten bouwen) van wiens familie een archief bewaard is, kan dit familiearchief informatie bevatten over het huis: bestekken en voorwaarden, contracten met architecten en aannemers, rekeningen en soms ook tekeningen of foto’s. Het waren vooral vooraanstaande families die een eigen archief vormden.
Prospectussen. Staat uw huis in een buurt die in de negentiende of twintigste eeuw als geheel is gebouwd, dan is daar destijds mogelijk een prospectus van uitgegeven. Hierin leest u meer over de opzet van de wijk, de filosofie erachter en de keuzes die toen zijn gemaakt.
Als de naam van de architect bekend is, is via het Nederlands Architectuur Instituut meer informatie te krijgen over het werk, werkwijze en ideeën van de architect.
Advertenties van openbare verkoop. Wanneer een huis via een openbare veiling is verkocht, is daarvoor vaak een advertentie opgesteld. Hierin is informatie te vinden over de staat waarin het huis verkeerde ten tijde van de verkoop. Dit soort advertenties stond in de krant. Op de websites van de Koninklijke Bibliotheek en van diverse archiefdiensten zijn gedigitaliseerde kranten te vinden.
Personele belasting. Bepaalde belastingen waren gebaseerd op bezittingen. Zo werd de rijksbelasting op ‘uiterlijke tekenen van welstand’ berekend op basis van huurwaarde van het huis, het aantal deuren en vensters, het aantal stookplaatsen, de waarde van het meubilair, het aanwezige huispersoneel, het aantal paarden voor privégebruik en later rijwielen, motorrijtuigen, biljarten, etc. Andere voorbeelden zijn een hoofdelijke omslag naar geschat inkomen (na 1851), gemeentelijke inkomstenbelasting (eind negentiende eeuw) en de hondenbelasting. (Zie ook Eigenaars en bewoners voor 1811 en Waarde.)
Woningonderzoeken. In de negentiende en twintigste eeuw zijn diverse woningonderzoeken en –tellingen geweest: na de cholera-epidemie van 1866 en verder in 1899, 1909, 1919, 1947, 1956. Daarbij werden gegevens genoteerd als de naam van de eigenaar, naam bewoner, huurwaarde, afmetingen, aantal bewoners, aantal kamers, staat van onderhoud, etc.
Doet u onderzoek naar een (voormalig) bedrijfspand, dan zijn de volgende bronnen nog interessant:
Vergunning van patentrecht. Wanneer het pand dat u onderzoekt in de negentiende eeuw een bedrijfsfunctie heeft gehad, heeft men een vergunning moeten aanvragen waarvoor patentrecht betaald moest worden. Dit was een belasting voor de uitoefening van ambachten, het houden van nering, etc., die echter niet gold voor boeren, ambtenaren en mensen in loondienst. De vergunningen zijn meestal op adres te vinden. De verschillende tariefklassen zeggen iets over de grootte van het bedrijf.
Hinderwetvergunningen. Sinds de Franse tijd zijn er landelijke hinderwetten, die zijn ingesteld om gevaar en overlast voor omwonenden te beperken. In de dossiers is informatie te vinden over apparaten, machines, werkplaatsen en soms klachten van omwonenden.
1824-1875: in deze periode was de uitvoering van de hinderwetten een provinciale taak. De hinderwetvergunningen zijn daarom te vinden bij de ingekomen stukken in het archief van Gedeputeerde Staten.
Na 1875: de uitvoering van de Hinderwet werd een gemeentelijke taak, zodat stukken hierover in het archief van het gemeentebestuur te vinden zijn.
Faillissementsregister. Sinds 1896 worden faillissementen bijgehouden door de arrondissementsrechtbank.
Handelsregister Kamer van Koophandel. Sinds 1921 houden de Kamers van Koophandel een openbaar handelsregister bij waarin bedrijven staan genoteerd.
Eigenaars en bewoners
Bij huizenonderzoek is het belangrijk onderscheid te maken tussen eigenaars en bewoners. De eigenaar woonde lang niet altijd zelf in het huis en omgekeerd was een bewoner lang niet altijd ook de eigenaar. Voor beide groepen zijn er soms verschillende bronnen te raadplegen. Daarbij moet onderscheid gemaakt worden tussen de periode vóór en na 1811.
EIGENAARS EN BEWONERS NA 1811
EIGENAARS NA 1811
In de kadastrale legger is een verwijzing te vinden naar het artikel waar het perceel voorheen op stond geboekt en naar het artikel waarheen het perceel is overgeboekt. Het is daarom mogelijk zowel voor- als achteruit in de tijd naar eigenaars te zoeken. U dient dan wel eerst een perceelnummer te hebben daterend uit 1985 of ouder. Dit nummer is vermeld op bouwvergunningen en op de kadastrale kaarten. Zoals vermeld zijn de oudste kaarten te bekijken op de website www.watwaswaar.nl. Een deel van de latere kaarten is overgebracht naar de Regionaal Historische Centra. Daarnaast zijn bij veel gemeente- en streekarchieven en streekarchivariaten kopieën van kadastrale kaarten te vinden, afkomstig van de gemeentelijke diensten.
– Registers herziening grondbelasting
Sinds de invoering van het kadaster is de grondbelasting verschillende keren aangepast. In de registers vindt u soortgelijke gegevens als in de OAT’s uit 1832.
– Hypotheekregisters (vanaf 1811, maar aanvankelijk niet volledig)
Dit zijn openbare registers van eigendomsoverdracht en andere rechtshandelingen met betrekking tot onroerend goed, die bijgehouden werden door een zogeheten hypotheekbewaarder. Er bestaan verschillende registers, zoals het Register van overschrijving van eigendomsovergangen en het Register van inschrijving van hypotheken (niet altijd overgeleverd). Hierin zijn notariële akten helemaal overgenomen. De hypotheekregisters bevinden zich bij het Kadaster. Een deel is reeds overgedragen aan de gemeentelijke archiefdienst. Welk deel dat is verschilt per gemeente.
– Notariële akten
Een notaris maakte akten op van verkoop en transport (eigendomsoverdracht) en akten van hypotheek. Hierin staat vaak dezelfde informatie als in de openbare registers, maar wanneer datum van de akte en de naam van de notaris bekend zijn, zijn notariële akten makkelijker te raadplegen. Bovendien was inschakeling van het kadaster aanvankelijk niet altijd verplicht, zodat daar niet alle gegevens terug te vinden zijn. Andersom kon eigendomsoverdracht van onroerend goed tot 1956 ook zonder notaris plaatsvinden. Noch de kadastrale bronnen, noch de notariële akten zijn dus compleet wat betreft eigendomsoverdracht van huizen.
In notariële akten zijn de volgende gegevens te vinden: naam, beroep en woonplaats van koper en verkoper; eventueel namen van familieleden; prijs; hypotheken; bijzondere bepalingen en rechten; ligging; kadastrale gegevens.
Andere notariële akten die voor huizenonderzoek interessant kunnen zijn, zijn bijvoorbeeld testamenten. Deze zijnte vinden via de memories van successie (1818-1921) of het Centraal Testamentregister (Nationaal Archief, Den Haag: naam en geboortejaar opgeven) (1890-1973). Daarnaast kunnen akten van boedelscheiding (vaak met boedelinventaris, akten van schenking, akten van uitkoop en akten van huwelijkse voorwaarden interessante gegevens opleveren.
Notariële akten zijn te vinden in gemeente- en streekarchieven. Verschillende archieven hebben deze bron gedigitaliseerd en in een aantal gevallen zijn ze via de website van het archief te raadplegen.
– Memorie van successie (sinds begin negentiende eeuw)
Een memorie van successie werd opgemaakt om te bepalen hoeveel successiebelasting de erfgenamen van een overledene moesten betalen. Hierin staan gegevens over onroerend goed en een schatting van de waarde en de inboedel. Soms wordt hierin vermeld of er een testament is en door welke notaris dat is opgemaakt. Tot 1878 werd de waarde alleen aangegeven wanneer successiebelasting betaald moest worden. Onder een bepaalde waarde was men vrijgesteld. Dat gold ook voor erfgenamen in rechte lijn. Om een memorie van successie te kunnen vinden, moet de plaats van overlijden en tot 1856 ook de datum bekend zijn. Sinds 1856 zijn er naamindices.
BEWONERS NA 1811
– Volkstellingsregisters
Sinds de Franse Tijd zijn er geregeld volkstellingen gehouden (1795, 1807, 1809, 1811, 1815, 1829, 1839, 1849). Vanaf 1829 gebeurde dit om de tien jaar. Hierbij werden bewoners genoteerd met naam, leeftijd, geslacht, geboorteplaats, burgerlijke staat, beroep en godsdienst. In de telling van 1806-1807 werden ook gegevens opgenomen over vee en grondgebruik.
– Bevolkingsregister (na 1849)
Hierin stonden namen van alle bewoners (incl. personeel), leeftijden, beroepen, kerkelijke gezindte en verhuizingen binnen/buiten de gemeente. Ook wijzigingen werden bijgehouden. De vorm waarin de registratie plaatsvond, veranderde in de loop van de tijd (op straat, op naam van het gezinshoofd, op alle persoonsnamen, etc.). Daarnaast waren er dienstbodenregisters, waarin behalve dienstboden ook kamerbewoners werden opgenomen.
Het is aan te bevelen om geboorte- en overlijdensdata uit het bevolkingsregister te controleren in de registers van de burgerlijke stand.
– Adresboeken (ca. 1890-1950)
In sommige grotere gemeenten werden lijsten gemaakt van hoofdbewoners met beroep op naam of adres. Sinds 1960 nam het telefoonboek de functie van het adresboek over.
– Patentregisters
Sinds 1805 bestond er een belastingheffing op de uitoefening van beroepen volgens verschillende categorieën.
EIGENAARS EN BEWONERS VOOR 1811
– Notariële akten
De administratie van notarissen was voor 1811 nog niet erg aan vaste regels gebonden. Soms werden papieren gebundeld per aktesoort, soms met een index op persoonsnaam. Er bestond nog geen kadastrale nummering. Daarom werd de ligging van een pand aangeduid door de beschrijving van naastgelegen huizen en hun bewoners. In notariële akten zijn namen, beroepen en woonplaatsen van betrokken personen te vinden en de ligging van onroerende goederen.
De archieven van notarissen bevinden zich in gemeente- en streekarchieven. Om een akte in een notarieel archief te kunnen vinden is het vaak noodzakelijk om de naam van de notaris te weten en (ongeveer) de datum waarop de akte is opgemaakt. Vaak zijn er indices of registers beschikbaar, die het zoeken vergemakkelijken. Soms zijn notariële akten online te raadplegen. Notariële akten die ouder zijn dan 75 jaar zijn nog niet openbaar.
– Gerechtelijke akten
Overdracht van eigendom (transport) van onroerend goed vond sinds de middeleeuwen plaats voor het gerecht. Dat gold ook voor de vestiging en overdracht van hypotheken (plechten). Er bestonden verschillende benamingen voor de akten waarin dit werd vastgelegd: transportakten, waarbrieven, kwijtscheldingen, opdrachten en verbanden, giften, signaten. Hierin staan de naam van de oude en de nieuwe eigenaar, hun beroep en woonplaats, de ligging van onroerende goederen, aanslag voor onroerend goedbelasting (verponding), de koopprijs, verwijzingen naar vorige transporten en bijzonderheden over het perceel (en evt. aangrenzende percelen). In de protocollen van het plaatselijke gerecht staan akten in chronologische volgorde. Uit welke periode gerechtelijke akten beschikbaar zijn, verschilt per gerecht. Soms bestaan er indices op persoons- of straatnaam.
Echter niet alle transporten zijn in de gerechtelijke akten terug te vinden. Eigendomsoverdracht ten gevolge van wettelijke vererving, boedelscheiding, huwelijkse voorwaarden en uitkoop hoefde niet voor het gerecht plaats te geschieden, en zijn dus niet altijd in het archief van het gerecht terug te vinden.
– Belastingregisters:
Provinciale belastingen: huisgeld, haardstedengeld (belasting op het aantal stookplaatsen in huis), liberale gifte (1747), etc.
Lokale belastingen: straatgeld, lantaarngeld, brandemmergeld, logiesgeld.
Buurtlasten voor onderhoud wegen, bruggen, etc.
Hierin is informatie te vinden over eigendom, bewoning en toestand van een huis.
Belastingkohieren werden vaak genoemd naar het belastingtarief: 100ste penning, 200ste penning, etc. Sommige belastingen werden betaald door eigenaars, andere door bewoners. Vaak waren er vrijstellingen voor armlastigen. Omdat huisnummers en straatnamen in deze periode vaak nog niet bestonden, kan het lastig zijn om te achterhalen om welk huis het gaat.
Belastingregisters zijn te vinden in gemeente- en streekarchieven in archieven van gemeentesecretarieën.
– Kerkelijke archieven
In de middeleeuwen hadden kerkelijke instellingen veel land in bezit. De opbrengsten daarvan werden onder andere gebruikt om in het onderhoud van de pastoor of de monniken te voorzien of om het onderhoud van de gebouwen van te betalen. In archieven van kerkelijke instellingen zijn stukken over de bezittingen en het beheer van goederen vaak onder een speciale rubriek te vinden. Het gaat daarbij om bronnen als rekeningen, eigendomsbewijzen, staten van bezittingen, verzekeringspapieren, etc. Ook in archieven van bovenlokale instellingen als classis, synode en bisdom kunnen zich stukken bevinden over het beheer van de bezittingen en goederen van plaatselijke kerkelijke instellingen.
– Andere bronnen: kiezersregisters; lijsten van weerbare mannen; doop-, trouw-en begraafboeken; lidmatenregisters; etc.
Inrichting
Gegevens over de inrichting van een huis geven veel informatie over hoe er geleefd werd en hoe de welstand van de bewoners was. Hiervoor bestaan verschillende bronnen.
– Boedelbeschrijvingen
Hierin wordt per vertrek alles beschreven wat er in stond, lag of hing. Dus: meubels, schilderijen, huishoudelijke voorwerpen, kleding, gereedschap, voorraden, etc. Het ging hierbij alleen om losse verplaatsbare goederen, dus werden bijvoorbeeld de schoorsteen en bedsteden niet genoemd. Bij alle goederen werd de taxatiewaarde van de goederen vermeld. Behalve de bezittingen werden ook de lasten genoemd, zoals rekeningen die nog betaald moesten worden, etc.
De meeste boedelinventarissen zijn te vinden in de protocollen van notarissen. Zij maakten deze lijsten op bij overlijden, huwelijk, scheiding, faillissement. Soms zijn deze bronnen ontsloten via een index. Boedelinventarissen zijn soms ook bewaard in archieven van weeshuizen, gasthuizen en armenzorginstellingen.
– Schilderijen, prenten en foto’s
Beeldbronnen van interieurs kunnen veel informatie geven over de inrichting en bewoning van een huis.
WAARDE
Over de waarde van een huis zijn er diverse bronnen:
– Koopakten
Hierin staat het bedrag waarvoor het huis op een bepaald moment is verkocht. Vroeger was het de gewoonte om alle eerdere koopakten aan de koper door te geven.
– Personele belasting
Bepaalde belastingen waren gebaseerd op bezittingen. Zo werd de rijksbelasting op ‘uiterlijke tekenen van welstand’ berekend op basis van huurwaarde van het huis, het aantal deuren en vensters, het aantal stookplaatsen, de waarde van het meubilair, het aanwezige huispersoneel, het aantal paarden voor privégebruik en later rijwielen, motorrijtuigen, biljarten, etc. Andere voorbeelden zijn een hoofdelijke omslag naar geschat inkomen (na 1851), gemeentelijke inkomstenbelasting (eind negentiende eeuw) en de hondenbelasting.
– Kadaster
Het kadaster werd opgericht in de Franse tijd als hulpmiddel bij de inning van belastingen en om eigendomsrechten vast te leggen. In 1832 was uiteindelijk heel Nederland in kaart gebracht. Per gemeente werd het grondgebied opgedeeld in secties, waarbinnen elke perceel (dus niet elk huis!) een nummer kreeg. Dit nummer kon in de loop der tijd veranderen. Bij de kaarten (minuutplans) horen tabellen (leggers) met gegevens over de eigenaar, grondgebruik en belastbare opbrengst per perceel (dit geeft een indicatie voor de klassering van een huis). Dit worden Oorspronkelijk Aanwijzende Tafels (OAT’s) genoemd. Tegenwoordig wordt elke eigendomsoverdracht van een huis of stuk grond door het kadaster vastgelegd.
– Notariële akten
Een notaris maakte akten op van verkoop en transport (eigendomsoverdracht) en akten van hypotheek. Hierin staat vaak dezelfde informatie als in de openbare registers, maar wanneer datum van de akte en de naam van de notaris bekend zijn, zijn notariële akten makkelijker te raadplegen. Bovendien was soms inschakeling van het kadaster aanvankelijk niet verplicht, zodat daar niet alle gegevens terug te vinden zijn. Andersom kon eigendomsoverdracht van onroerend goed tot 1956 ook zonder notaris plaatsvinden. Noch de kadastrale bronnen, noch de notariële akten zijn dus compleet wat betreft eigendomsoverdracht van huizen.
In notariële akten is onder andere de koopprijs te vinden.
Andere notariële akten die voor huizenonderzoek interessant kunnen zijn, zijn bijvoorbeeld testamenten. Deze zijn te vinden via de memories van successie (1818-1921) of het Centraal Testamentregister (Nationaal Archief, Den Haag: naam en geboortejaar opgeven) (1890-1973). Daarnaast kunnen akten van boedelscheiding (vaak met boedelinventaris), akten van schenking, akten van uitkoop en akten van huwelijkse voorwaarden interessante gegevens opleveren.
Notariële akten zijn te vinden in gemeente- en streekarchieven. Verschillende archieven hebben deze bron gedigitaliseerd en in een aantal gevallen zijn ze via de website te raadplegen.raadplegen.
HISTORISCH HUIZENONDERZOEK – NEDERLAND
Hoe zag mijn huis er oorspronkelijk uit?
Wie hebben er in mijn huis gewoond?
Wie waren de eigenaren van mijn huis?
Hoe zag de omgeving van mijn huis er vroeger uit?
Hoe was de inrichting van mijn huis vroeger?
Er zijn veel verschillende bronnen die informatie kunnen geven over de geschiedenis van uw huis. Met de stukjes informatie uit deze bronnen kunt u de geschiedenis van de plek waar u woont reconstrueren. Ook wanneer u in een modern huis woont, kan het interessant zijn te onderzoeken welke gebouwen er voorheen op deze plek hebben gestaan, of wie in het verleden eigenaars van de grond zijn geweest en hoe deze is gebruikt. Dit onderzoek kunt u zo makkelijk of zo moeilijk maken als u zelf wilt. De tips op deze website helpen u op weg.
Wat u eerst moet weten
Met historisch huizenonderzoek is het handig om vanuit het heden terug te werken naar vroeger. Het jaar 1811 vormt een belangrijk sleuteljaar. Het onderzoek van 1811 tot heden is makkelijker dan dat van vóór 1811. Dat komt doordat we sinds 1811 beschikken over uniforme bronnen, die een gevolg zijn van de uniforme wetgeving die Nederland en België sinds de Franse tijd kennen. De informatie uit de periode vóór 1811 is meer verspreid over verschillende bronnen. Dit vergt meer zoekwerk. Bovendien zijn deze bronnen soms geschreven in lastig leesbare handschriften.
Rond 1850 begon men huizen aan te duiden met een adres dat bestaat uit een straatnaam en een huisnummer. Vroeg of laat volgden alle gemeenten in Nederland en België dit voorbeeld. Vóór die tijd werd de locatie van een gebouw op een andere manier aangeduid. Daardoor kan het lastig zijn om een bepaald pand in oude stukken terug te vinden. Aanvankelijk gebruikte men huisnamen en aanduidingen van belendende panden of stukken grond om een bepaald gebouw te omschrijven. In dorpen werden huizen ook wel doorlopend genummerd. In de Franse tijd (1795-1813) werden huizen veelal genummerd met een wijkaanduiding (vaak aangegeven met een letter) of per sectie.
Ongeacht de periode waarnaar u onderzoek doet, dient u altijd kritisch met de bronnen om te gaan. Zo is het belangrijk u af te vragen met welk doel en op welke manier de bron tot stand is gekomen. Hoe objectief was de opsteller ervan? Is de bron origineel of is hij gebaseerd op andere bronnen? En hoe betrouwbaar zijn die?
Vermeld in uw aantekeningen altijd de bron waar de informatie vandaan komt.
Mijn huis
Begin uw onderzoek dichtbij huis. Verzamel thuis alle gegevens die u over uw huis kunt vinden:
Verzamel de papieren rond de koop of huur die u in uw bezit heeft: (oude) koopakten, aanslagen voor onroerend goed, kadastrale gegevens, bouwtekeningen, etc. Hier kunt u al veel informatie uit halen, zoals het bouwjaar, kadastraal nummer, de waarde, etc.
Bestudeer de buitenkant van uw huis en andere huizen in uw straat of buurt. Zijn er opvallende verschillen? Lijkt uw huis op het eerste gezicht ouder of jonger dan de omliggende panden? Zouden de gevels jonger kunnen zijn dan de huizen erachter?
Vraag buren en voormalige bewoners wat zij weten van het huis, de buurt, vroegere bewoners en eigenaren, de inrichting van huizen, het gebruik van verschillende vertrekken, het sociale leven in de buurt, veranderingen in de straat. Uit deze gesprekken zal vooral informatie komen over de laatste decennia. Deze informatie is een waardevolle aanvulling op de archiefbronnen die u later zult onderzoeken, want die zijn voor deze recente periode vaak nog niet openbaar. Realiseert u zich wel dat het menselijk geheugen niet altijd betrouwbaar is en dat verhalen en herinneringen ‘gekleurd’ kunnen zijn.
Algemene werken m.b.t. bouwen en wonen
Handleidingen huizenonderzoek
Gebruik van bepaalde bronnen
Woordenboeken en terminologie
Algemene werken m.b.t. bouwen en wonen
Handleidingen huizenonderzoek
Inventarissen en overzichten van gebouwen
Belanghebbende
Iemand die persoonlijk belang heeft bij het inzien van een bouwdossier, zoals een eigenaar, bewoner, architect die belast is met een opdracht voor dit gebouw, een potentiële koper van een huis dat te koop staat.
Bestek
Volledige omschrijving van een uit te voeren (bouw)werk, inclusief de administratieve, juridische en technische bepalingen die daarop van toepassing zijn, materialen en uitvoeringsvoorwaarden.
Boedelinventaris
Opsomming van alle bezittingen van een overledene, zowel roerende als onroerende. Bij huizen wordt per vertrek de complete inhoud beschreven.
Bouwdossier
Dossier dat is samengesteld rond een aanvraag voor een bouwvergunning. Naast de aanvraag en de vergunning (of afwijzing) zelf zitten hier vaak andere stukken bij, zoals bouwtekeningen, kadastrale gegevens, informatie over belendende panden, bezwaarschriften, adviezen van instanties, etc.
Bouwtekening
Een bouwtekening is een technische tekening van een bouwwerk of gebouw. Er bestaan verschillende soorten bouwtekeningen, zoals ontwerptekeningen, bestektekeningen, werktekeningen, detailtekeningen, constructietekeningen en installatietekeningen (bijv. centrale verwarming, elektrische installaties).
In de rechter onderhoek van de bouwtekening bevindt zich een stempel of onderhoek. Daarin staat de volgende informatie:projectnaam;
Hypotheekbewaarder
Hield openbare registers van eigendomsoverdracht en andere rechtshandelingen met betrekking tot onroerend goed bij (hypotheekregisters).
Kadaster
Het kadaster is in de Franse tijd opgezet in verband met belastinginning. Hierbij werden heel Nederland en België in kaart gebracht. Naast de minuutplans (kadastrale kaarten) zijn er tabellen (Oorspronkelijk Aanwijzende Tafels, ofwel OAT’s) met daarin per perceel gegevens over: eigenaren, grondgebruik, belastbare opbrengst, etc.
KADOR
Kadaster en Openbare Registers, archieven van het kadaster en de hypotheekbewaarder.
Memorie van successie
Een memorie van successie werd opgemaakt om te bepalen hoeveel successiebelasting de erfgenamen van een overledene moesten betalen. Hierin staan gegevens over onroerend goed en een schatting van de waarde en de inboedel. Soms wordt hierin vermeld of er een testament is en door welke notaris dat is opgemaakt.
Minuutplan
Kadastrale kaart met daarop aangegeven de percelen en perceelnummers.
Oorspronkelijk Aanwijzende Tafels (OAT’s)
Tabellen met informatie over eigenaars, grondgebruik en belastbare opbrengst per perceel (onderdeel kadaster).
Plecht
Hypotheekstelling.
Testament
In geldige vorm opgemaakte beschikking waarin iemand verklaart wat er na zijn dood met zijn bezittingen moet gebeuren.
Transport
Eigendomsoverdracht (van onroerend goed).
In steden hield de stadsfabriek toezicht op het bouwen door de overheid. Rooimeesters (letterlijk de ‘meesters van de rooilijnen’) voerden de overheidscontrole op het bouwen door particulieren uit. Wanneer een bouwwerk voltooid was, werd het gecontroleerd door ‘erf-scheyders’.
Wat betreft de uitvoering van bouwwerkzaamheden waren er stedelijke verordeningen. Zo was in Amsterdam vanaf 1565 al
voorgeschreven dat van ieder aangenomen werk het bestek en de voorwaarden schriftelijk moesten worden opgesteld. De rooi-meesters konden deze documenten gebruiken in geval van onenigheid. Contracten met aannemers bevatten een werkomschrijving, afspraken over bouwkundige details en benodigde bouwmaterialen. De afspraken werden op hoofdlijnen gemaakt, details werden tijdens de bouw verder uitgewerkt.
In de achttiende eeuw werd het openbaar aanbesteden steeds meer gangbaar. Dit had tot gevolg dat de prijs van te voren goed berekend en zo laag mogelijk gehouden moest worden en dat er scherper toezicht werd gehouden op de uitvoering en bestekken.
In de negentiende eeuw werden de regels omtrent het bouwen aangescherpt onder invloed van de Code Napoleon (1809) en het Burgerlijk Wetboek (1838). De ontwerpende kant van het bouwen (door architect en ingenieur) werd verder geprofessionaliseerd. Door de afschaffing van de gilden aan het eind van de achttiende eeuw stonden vakken als timmerman en metselaar nu open voor iedereen, met of zonder scholing.
Gemeentebesturen wilden meer eenheid in het bouwtoezicht, dat door de rooimeesters nogal eens met willekeur werd uitgevoerd. Steden ontwikkelden nieuwe bouwkeuren. Zo werden in Den Haag in 1841 diverse bouwbepalingen samengevoegd in één bouwkeur. Om het mooie uiterlijk van de stad te waarborgen werd bepaald dat voor de bouw aan een openbare weg altijd een geveltekening ingediend moest worden bij het gemeentebestuur, die werd beoordeeld door de gemeentearchitect. Later werd het ook voor particuliere bouwers verplicht om een stratenplan ter goedkeuring aan het gemeentebestuur voor te leggen. Dat laatste gold overigens niet voor hofjes met arbeiderswoningen, omdat die niet aan de openbare weg lagen.
In 1851 werd de Gemeentewet van kracht, waarin bepalingen voor het bouwen waren opgenomen. In plaats van de rooimeesters kwamen er gemeentelijke commissies die toezicht hielden op het bouwen. Later werden deze omgevormd tot een bouwpolitie. In de negentiende eeuw nam de overheid meer verantwoordelijkheid voor het welzijn van de inwoners en de volksgezondheid. Zo werd in 1875 de Hinderwet ingevoerd, die tot gevolg had dat de taken van de bouwpolitie werden uitgebreid. In de loop van de eeuw troffen vele epidemieën met name de arbeidersbevolking en de armen in de steden. Dit leidde tot het besef dat er maatregelen nodig waren om de woonomstandigheden van de lagere klassen te verbeteren.
Een belangrijke mijlpaal in de bouwwetgeving was de invoering van de Woningwet in 1901. Elke gemeente moest vanaf dat moment een uitbreidingsplan en een bouwverordening hebben. Doel van de Woningwet was om de bewoning van slechte woningen onmogelijk te maken en de bouw van goede woningen te bevorderen. De wet stelde daarom bouwtechnische eisen aan alle
bouwwerken. Ook was in de Woningwet een stelsel opgenomen voor bouwvergunningen. Wie iets nieuws wilde bouwen of een bestaand gebouw wilde verbouwen, moest daarvoor een bouwvergunning bezitten, die door Burgemeester en Wethouders werd verleend. Gemeentelijke diensten van bouw- en woningtoezicht zorgden voor de controle op de naleving van de Woningwet.